donderdag 26 april 2012

Beeldende vorming les 3D

Basisplan
Beeldende vorming les 3D voor groep 6 of 7.
25 leerlingen in 5 groepjes van 5 leerlingen.
Het thema is dieren.

Opdracht (de beeldende probleemstelling.):
Maquette maken van een dierentuin in groepjes van 5 leerlingen.

Betekenis (waar gaat het over, wat is het thema, welke associatiemogelijkheden zie je?):
Door eerst een verhaal voor te lezen in de klas over een dierentuin motiveren we de leerlingen. Daarna gaan we plaatjes en filmpjes laten zien om dit verhaal ook te visualiseren. En zodat de leerlingen een voorbeeld hebben van hoe het er allemaal uit ziet en wat de verhoudingen van een dierentuin zijn.

Activiteiten (korte beschrijving van de activiteit/opdrachten.):
De leerlingen maken in groepjes van 5 leerlingen een maquette van een dierentuin. De leerlingen letten bij het maken van de maquette dat het op schaal is, dat ze door middel van kleur verschillende texturen en onderdelen van een dierentuin kunnen onderscheiden.

Vorm (aan welk beeldaspect wordt speecifiek aandacht besteed, welke nuance bring je daarbij aan?):
-          ruimte, de leerlingen letten op de hoogte van bijvoorbeeld dierenverblijven en letten er ook op dat de dierentuin op schaal is.
-          Textuur, de leerlingen kijken waarvan je welk onderdeel van een dierentuin het beste kan maken, niet dat bijvoorbeeld een tijgerhok van papier is.
-          Kleur, door met verschillende kleuren te werken kun je verschillende onderdelen aangeven in de dierentuin. Ook werken ze met een legenda waar de kleuren in te zien zijn.

Materiaal (welke materialen en gereedschappen laat je gebruiken?):
-          kosteloos materiaal (doosjes, sateprikkers, papier, karton enzovoort.)
-          lijm
-          schaar
-          plakband
-          houtlijm

Beschouwing (wat laat je de kinderen zien in verbang met een ‘beeldrijke start’, welke vragen stel je daarbij? Kinderen moeten geïnspireerd worden t.a.v. het onderwerp. Kinderen moeten geïnformeerd worden over de eisen van de opdracht: beeldaspect.):
Door plaatjes te laten zien weten de leerlingen hoe een dierentuin er precies uit ziet en is het verhaal waar we de les mee  beginnen gevisualiseerd. Op de plaatjes zijn duidelijk kleur en ruimte te zien, textuur kun je niet altijd goed zien op een plaatje, dit is dus belangrijk om er bij te vertellen, zodat de leerlingen ook met dit beeldaspect rekening houden. Vragen bij de plaatjes en het verhaal kunnen zijn: welke vormen zijn er voornamelijk in een dierentuin? Welke kleuren zie je? Welke texturen denk je dat er voornamelijk worden gebruikt in een dierentuin?

Werkwijze (welke technieken en werkwijzen laat je de kinderen toepassen? Wat moet je demonstreren?):
De leerlingen leren hoe ze moeten ontwerpen op schaal, en dat kleuren en texturen heel belangrijk zijn wil je verschillende onderdelen van een dierentuin kunnen onderscheiden van elkaar. En dat je daarvoor ook een goede duidelijke legenda nodig hebt. Ik demonstreer plaatjes waar goed de kleuren en texturen op te zien zijn, maar ook waar goed de grootte van bepaalde onderdelen in een dierentuin is.

Onderzoek (op welke onderdelen wil je dat er variaties onderzocht worden? = experimenteren):
De leerlingen onderzoeken welke materialen je het best kunt gebruiken voor het beeldaspect ruimte. Ook onderzoeken de leerlingen hoe je verschillende onderdelen kan weergeven met een bepaalde textuur of ook wel, welke textuur is het beste?

Lesfasen
Organisatie (wat moet er van te voren worden klaargezet? Welke organisatievorm hanteer je m.b.t. de groepering van de leerlingen? Wanneer laat je welk beschouwingsmateriaal zien? Hoe komen de leerlingen aan hun materiaal en gereedschap?):
Van te voren moet sowieso overal kosteloos materiaal vandaan worden gehaald. Je kunt ook een week van te voren vragen of de leerlingen kosteloos materiaal willen verzamelen. Al het materiaal wat de leerlingen mogen gebruiken moet vooraan in de klas op 1 tafel staan, zodat het voor de leerlingen duidelijk is wat wel en niet gebruikt mag worden. De leerlingen zitten in groepjes van 5, en in deze groepjes maken ze ook de maquette van de dierentuin. Aan het begin van de opdracht leg ik alles uit, en laat ik ook alle materialen zien de leerlingen kunnen en mogen gebruiken bij deze opdracht.  

Orientatie (hoe wordt de les ingeleid? Wat zijn je vragen en antwoorden bij het beschouwingsmateriaal? Hoe luiden de instructies waarmee je ze aan het werk zet en wat laat je daarbij zien?):
Ik begin de eerste les met een verhaaltje over een dierentuin. Hierna vraag ik aan de leerlingen wie er al eens in een dierentuin zijn geweest en wat ze ervan vonden. Ter verduidelijking van de opdracht laat ik nog wat plaatjes zien om het verhaal te visualiseren. Daarna leg ik de opdracht uit, wat mag wel, wat niet, welke materialen kun je gebruiken.

Uitvoering (welke reflectievragen stel je de leerlingen tijdens de begeleiding? Waarmee verwacht je dat ze hulp nodig hebben? Welke minimumeisen hanteer je (zie doelen) tijdens de begeleiding?):
Bij de onderdelen die op schaal moeten worden gemaakt bij het beeldaspect ruimte, kan het zo  zijn dat de leerlingen extra hulp nodig hebben als ze er zelf in hun groepje echt niet uit kunnen komen. Deze extra begeleiding zal ik ze dan ook aanbieden. Terwijl de leerlingen druk bezig zijn, loop ik rond alle groepjes of het lukt, of ze al ideeën hebben voor de rest van de maquette, waar ze hulp bij nodig denken te hebben.

Nabeschouwing (hoe organiseer je de overgang werk nabeschouwing? Waar laat je (welk) werk en de leerlingen? Welke vragen stel je of welke kijkopdrachtjes geef je om met de kinderen te zien of de doelen zijn bereikt?):
Als alle groepjes klaar zijn kunnen de leerlingen de werkjes in de vitrinekasten laten zien aan de ouders. Tijdens het werk vragen of de leerlingen weten hoe ze het beste bepaalde beeldaspecten kunnen doen.

Accenten of opmerkingen (op welke manier besteed je aandacht aan de leeftijd en de verschillen tussen de leerlingen? Wat verwacht je op het gebied van samenwerking en zelfstandigheid?):
Tussen de verschillen van de leerlingen besteed ik niet heel veel aandacht, want de leerlingen zitten in groepjes van 5, waarbij de leerlingen elkaar kunnen helpen. In elk groepje zitten wel sterke en zwakke leerlingen die elkaar kunnen helpen. Dat is meteen een deel samenwerking en de zelfstandigheid is dat de leerlingen zelf naar voren in de klas kunnen komen en daar de materialen kunnen pakken.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten